Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet opheffing Bedrijfschap Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit

 

Wet van 25 februari 1999, houdende opheffing van het Bedrijfschap Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Bedrijfschap voor de Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit op te heffen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
Het Bedrijfschap voor de Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit, ingesteld bij Wet van 21 januari 1959 (Stb. 1959, 16), is opgeheven. De door het bedrijfschap vastgestelde verordeningen, voor zover nog van kracht bij de inwerkingtreding van deze wet, vervallen.

Artikel 2
1
Vanaf de inwerkingtreding van deze wet berust het beheer van het vermogen van het bedrijfschap bij het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel.
2
Rechtsvorderingen, welke tot het vermogen van het bedrijfschap behorende rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben, worden ingesteld door of tegen het hoofdbedrijfschap.

Artikel 3
1
Het hoofdbedrijfschap is belast met de vereffening van het vermogen van het bedrijfschap. Het kan daartoe de tot het vermogen van het bedrijfschap behorende roerende en onroerende zaken vervreemden.
2
Het hoofdbedrijfschap maakt met het oog op de vereffening een boedelbeschrijving op. Het stelt tevens de rekening van inkomsten en uitgaven van het bedrijfschap vast over het tijdvak, aanvangende op de eerste januari van het jaar, volgende op het kalenderjaar waarover laatstelijk een rekening van inkomsten en uitgaven door het bestuur van het bedrijfschap werd vastgesteld, en eindigende op de dag van inwerkingtreding van deze wet.
3
De boedelbeschrijving en de rekening van inkomsten en uitgaven, bedoeld in het vorige lid, behoeven de instemming van de Sociaal-Economische Raad. De instemming van de Sociaal-Economische Raad met de rekening van inkomsten en uitgaven strekt tot decharge van het dagelijks bestuur van het bedrijfschap, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 4
1
Het hoofdbedrijfschap maakt het tijdstip van de aanvang van de vereffening bekend in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, alsmede in de daartoe naar zijn oordeel in aanmerking komende nieuwsbladen, onder vermelding van de afkondiging van deze wet.
2
In de bekendmaking worden degenen die een vordering op het bedrijfschap hebben, opgeroepen die vorderingen binnen een daarbij aangegeven termijn bij het hoofdbedrijfschap in te dienen. Deze termijn wordt niet korter gesteld dan zes maanden, te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking.

Artikel 5
1
De opheffing van het bedrijfschap tast de rechtskracht van de door dat lichaam wettig opgelegde heffingsaanslagen niet aan.
2
Bij de inning van nog niet betaalde heffingsaanslagen van het bedrijfschap oefent de voorzitter van het hoofdbedrijfschap zo nodig de in artikel 127 van de Wet op de bedrijfsorganisatie aan de voorzitter van het bedrijfschap toegekende bevoegdheden uit.
3
Het hoofdbedrijfschap kan, voor zover dit voor de voldoening van de schulden van het bedrijfschap noodzakelijk is, bij verordening aan de ondernemers in het betrokken deel van het bedrijfsleven een heffing opleggen volgens de bij de laatstelijk opgelegde algemene heffing van het bedrijfschap gehanteerde maatstaven.
4
Ten aanzien van een heffingsverordening als in het vorige lid bedoeld en de krachtens die verordening opgelegde aanslagen zijn de artikelen 126 en 127 van de Wet op de bedrijfsorganisatie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6
In afwijking van artikel 1, tweede volzin, blijven de rechten en verplichtingen van de gewezen werknemers van het bedrijfschap, voortvloeiende uit de Verordening Pensioenen Personeel 1961, ook na de opheffing van het bedrijfschap in stand.

Artikel 7
1
Het fonds dat is gevormd voor het verlenen van toeslagen op ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken blijft in stand. Uit het fonds kunnen volgens door het dagelijks bestuur van het bedrijfschap gestelde en door het dagelijks bestuur van het hoofdbedrijfschap te stellen regelen toeslagen worden verleend op pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen werknemers van het bedrijfschap of hun nabestaanden.
2
Het hoofdbedrijfschap voldoet uit het in het vorige lid bedoelde fonds geen andere vorderingen dan die welke strekken tot nakoming van de verplichtingen waarvoor het fonds is ingesteld.
3
De over de middelen van het fonds verkregen rente wordt aan het desbetreffende fonds toegevoegd.
4
Het hoofdbedrijfschap verantwoordt het beheer van het fonds via een bijzondere dienst in zijn begroting.

Artikel 8
1
Zo spoedig mogelijk nadat het hoofdbedrijfschap het vermogen van het bedrijfschap heeft vereffend, brengt het daarover aan de Sociaal-Economische Raad verslag uit. Het verslag gaat vergezeld van een door het hoofdbedrijfschap vastgestelde rekening van inkomsten en uitgaven.
2
De vaststelling van het verslag en van de rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de vereffening kan slechts plaatsvinden nadat de ontwerpen van deze stukken gedurende twee maanden ten kantore van het hoofdbedrijfschap voor een ieder ter lezing zijn neergelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar zijn gesteld en indien binnen die termijn bij het hoofdbedrijfschap geen bezwaren zijn ingekomen. Van de neerlegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.
3
Elk ingekomen bezwaar wordt door het hoofdbedrijfschap onderzocht; wordt het gegrond bevonden, dan zet het hoofdbedrijfschap de vereffening voort en maakt, zo nodig, een nieuw verslag en een nieuwe rekening op waarin aan het bezwaar is tegemoet gekomen. Ten aanzien van laatstbedoeld verslag en laatstbedoelde rekening is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het hoofdbedrijfschap nieuwe bezwaren, welke reeds tegen het eerste verslag en de eerste rekening hadden kunnen worden ingebracht, niet in overweging neemt. Wordt het bezwaar ongegrond bevonden, dan stelt het hoofdbedrijfschap het verslag en de rekening alsnog vast.
4
De rekening behoeft instemming van de Sociaal-Economische Raad. De instemming strekt tot decharge van het hoofdbedrijfschap. Het hoofdbedrijfschap doet van het verlenen van de instemming zo spoedig mogelijk openbare kennisgeving op de wijze als is aangegeven in het tweede lid.

Artikel 9
1
Indien het fonds, bedoeld in artikel 7, niet toereikend is, wordt hetgeen blijkens de rekening als bedoeld in artikel 8 aan vermogen van het bedrijfschap over is door het hoofdbedrijfschap voor zover noodzakelijk aangewend ter dekking van het verwachte tekort.
2
Aan hetgeen vervolgens aan vermogen van het bedrijfschap over is, wordt door het hoofdbedrijfschap, de betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers gehoord, een bestemming gegeven, zoveel mogelijk ten nutte van het betrokken deel van het bedrijfsleven. Dit besluit behoeft de goedkeuring van de Sociaal-Economische Raad.

Artikel 10
Aan hetgeen na afwikkeling van de verplichtingen jegens het gewezen personeel van het bedrijfschap in het in artikel 7 bedoelde fonds over is, wordt door het hoofdbedrijfschap, de betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers gehoord, een bestemming gegeven, zoveel mogelijk ten nutte van het betrokken deel van het bedrijfsleven. Dit besluit behoeft de goedkeuring van de Sociaal-Economische Raad.

Artikel 11
1
De opheffing van het bedrijfschap heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van bezwaren als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht of beroepen ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. In plaats van het bedrijfschap treedt het hoofdbedrijfschap als partij op.
2
Uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedaan tegen het bedrijfschap of, op grond van het eerste lid, tegen het hoofdbedrijfschap, worden door het hoofdbedrijfschap uitgevoerd, voor zover nodig ten laste van het vermogen van het opgeheven bedrijfschap.

Artikel 12
Het hoofdbedrijfschap draagt zorg, in de zin van de Archiefwet 1995, voor de archiefbescheiden van het bedrijfschap.

Artikel 13
De Instellingswet Bedrijfschap Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit wordt ingetrokken.

Artikel 14
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 15
Deze wet wordt aangehaald als Wet opheffing Bedrijfschap Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 25 februari 1999
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, K. G. de Vries
Uitgegeven de vijftiende april 1999
De Minister van Justitie,
a
H. Korthals